Interview PS Parool 24 maart 2012 van Gijs Groenteman met Leonoor.
In 1997 kwam de film Broos van Mijke de Jong uit, over vijf zussen die een jubileum act voor hun ouders aan het voorbereiden waren. Dat jaar wonnen de vijf actrices gezamenlijk een Gouden Kalf. Nu zijn vier van hen – Adelheid Roosen, Marnie Blok, Lieneke le Roux en Leonoor Pauw – samen met Mijke de Jong, bezig met de film: Brozer. Eén van de zussen, Muis, is de centrale figuur. Want zij heeft kanker en niet lang meer te leven. Net zoals Leonoor Pauw, de actrice die haar speelt. Pauw heeft twee dochters van 13 en 17, woont samen met acteur George van Houts in een indrukwekkend licht huis op IJburg, met uitzicht op het water.
‘Toen ik ziek werd, zeiden de andere actrices meteen: “Laten we er een film over maken.” Maar dat wilde ik toen nog niet, ik was er te ziek voor. Maar later, toen het weer iets beter ging, zijn Adelheid en Mijke weer bij me terug gekomen met deze vraag.. Ik zag wat er allemaal met mij gebeurde, en dacht: dat kan een heel mooi document worden, het is goed om daar iets over te zeggen. Ik denk ook dat het voor mensen met kanker goed is om hoe dan ook aan de gang te blijven. Dat zou ik iedereen aanraden. Het is heel schokkend als je leven in één keer stilstaat. Je voelt je overbodig. En dat is sowieso iets wat ik al heel moeilijk vind. Op het moment dat ik mij overbodig voel, kom ik juist in actie.’
Hadden jullie geld voor een film?
‘Nee. We zijn gewoon begonnen met opnemen. Die eerste opnames zijn fascinerend. Er kwam zó veel uit mij. Het moest eruit. Als je zo’n mededeling te horen krijgt, kom je in verschillende fases. Eerst was ik in shock, daarna dacht ik dat ik iedereen moest vertellen hoe het leven geleefd moet worden. Als ik bij de bakker stond, ging ik ‘m vertellen dat de afbakoven op de verkeerde plaats stond. Als ik Herman Koch over de brug zag joggen ging ik ‘m toeroepen dat z’n tweede boek minder was dan zijn eerste. Vrienden ging ik vertellen dat ze eindelijk eens uit elkaar moesten gaan. Een man die zijn puppy uitliet ging ik belerend vertellen dat het zo niet ging en dat hij op cursus moest. Het gíng maar door, ik had het zelf niet eens door. De hele dag aan de wereld vertellen hoe het zat. Ik vertelde dit aan die vrouwen, dat vonden ze hilarisch. Gaan we dus ook een scène van opnemen, dat wordt pure comedy.’
Hoe ontdekte je dat je ziek was?
‘Ik kreeg steeds minder adem, en ik begreep niet waarom. Zeven jaar geleden had ik al eens kanker gehad, maar niet één keer is het door mijn hoofd geschoten dat het wel eens terug kon zijn. Die benauwdheid was me een raadsel, ik dacht zelfs dat ik depressief was.’
Die ziekte was helemaal uit je gedachten verdwenen?
Ik was weer genezen verklaard. Mijn huisarts legde ook geen verband met de kanker, maar later bleken mijn longen vol met tumoren te zitten, en vier liter tumorvocht zat erin. De dag erna zijn ze het gaan aftanken, eventjes was het alsof ik herboren was. Maar daarna begint het’
Was het meteen duidelijk dat je niet meer beter zou worden?
‘Ja. Hoe lang ik nog had, dat kon de arts me niet vertellen. Maar ik wilde duidelijkheid. Op de lagere school in De Bilt was er een jongetje, Emiel Rutgers, wiens moeder was overleden aan kanker. Hij heeft toen gezegd: “Dan word ik de beste kankerspecialist van Nederland.” En dat is hij ook geworden. Ik dacht: als ik naar íemand toe moet, is het naar hem. Hij heeft tijd voor me vrijgemaakt, al mijn medische gegevens nagekeken, en zei: “Als je geluk hebt, haal je de twee jaar.”’
Hoe lang is dat geleden?
‘Ik weet nu anderhalf jaar dat het terug is. Nou, die termijn, daar geloof ik nu niet meer in. Misschien ben ik er nog wel over vijf jaar. Dat is het wispelturige, het grillige van die ziekte. En dat maakt het heel moeilijk voor mensen die uitgezaaide kanker hebben, zoals ik, om ermee om te gaan. Je leven komt in één keer – bám – tot stilstand. De toekomst, die ken je niet meer. Of wil je niet kennen. Want dan wordt je elke keer maar teleurgesteld in je plannen. Maar het rare is: iedereen leeft met een toekomst, je bent alleen maar bezig met wat ga je morgen, volgende week, volgende maand gaat doen. Soms overvalt me het gevoel: héérlijk, ik hoef straks niet als een demente bejaarde achter zo’n vies bordje eten te zitten. Natuurlijk ben ik wel eens kwaad, godverdomme, dat ik mijn eigen kinderen niet volwassen zie worden. Maar het heeft geen zin, want het gaat gewoon niet gebeuren. Dan kom je bij het diepe besef dat het leven niet maakbaar is. Heel veel mensen denken dat, dat het leven te sturen is. Maar zo werkt het dus gewoon niet. Je moet leren omgaan met de dingen die je niet gewenst hebt.’
Je hebt nu ook een stichting opgericht, Ongeremd delen.
‘Dat heb ik gedaan omdat ik, letterlijk, ongeremd wil delen. Dit is me overkomen, dan ga ik er wat mee doen ook. Mijn kinderen mogen zien dat het tegenzit in het leven, maar dat je daar ook wat mee kunt dóen. Want als je zo ziek bent, verleg je de aandacht naar de dingen die echt belangrijk zijn. Misschien, denk ik wel eens, moet ik dankbaar zijn dat ik zo bewust naar mijn dood kan toeleven.
Mijn Stichting moet andere kunstenaars met kanker ook gelegenheid geven dat vorm te geven.
Hoe gingen de eerste opnamedagen van Brozer, hadden jullie een script of een plan?
‘Helemaal niets. Ik vertelde over wat ik meemaakte, wat me bezighield. Ik heb Ghanese schoonmakers die onmiddellijk in het gras doken en begonnen te bidden. Dat vond ik bijzonder. We hebben net een opname gemaakt met driehonderd Ghanezen in een kerkdienst, Pentecost Revival Church te Amsterdam Zuid-Oost. Gebed, zang, dans, tranen en liefde van een ongekende intensiteit. Wij westerlingen kunnen dat niet meer.
Maar bij die eerste opnames zaten jullie gewoon met elkaar te praten?
‘Ja. Hier, in deze kamer. Ik zat te vertellen. Zij stelden vragen. Adelheid kan hele mooie, indringende vragen stellen. Dat je denkt: moet ik die eigenlijk beantwoorden?’
En jullie zijn karakters, jullie zitten in je rol.
‘Daar gleden we heel makkelijk weer in. Die karakters liggen natuurlijk ook dicht bij onszelf. Het was geheel vanzelfsprekend. Ik heb inmiddels de eerste veertig gemonteerde minuten gezien. Ik heb nog nooit zulk materiaal gezien. Ik zal je over nog een scène vertellen. Op een gegeven moment had ik een chemo die goed uitwerkte bij mij, door die chemo heb ik een goed jaar achter de rug. Maar op een gegeven moment werd ik steeds benauwder. Ik werd opgenomen in het ziekenhuis, het bleek dat die chemo al mijn longvaten aan het vernietigen was en dat ze er dus onmiddellijk mee moesten stoppen. Dat was een dramatische mededeling voor mij. Het gesprek met mijn oncoloog, waarin hij mij voor het eerst vertelde hoe deze situatie daadwerkelijk was, hebben we ook opgenomen. Het is een prachtige, maar wel gespeelde scène: we zitten met z’n vieren te wachten, de oncoloog roept mij bij mijn filmnaam en we gaan in dat piepkleine spreekkamertje zitten. Marnie, ik, Adelheid, Lieneke.’
Jij kreeg toen als je personage, Muis, je reële gezondheidstoestand te horen?
‘Ja. Je ziet mij met hem onderhandelen, zoals je dat als patiënt met je dokter doet: “Wat gaan we nu doen?” En Marnie vroeg, vanuit haar rol, heel direct: “Zeg, wanneer gaat ze nou eigenlijk dood?” En Adelheid, geheel op haar manier: “Meneer de oncoloog, er ligt vast een heel pakhuis met medicijnen klaar, maar dat gebruiken jullie niet omdat de oude nog op moeten!” Lieneke, die zit alleen maar te huilen. Dit alles vanuit je filmrol. En die dokter moet met die vier vrouwen omgaan. Het is een bloedspannende scène. Omdat je precies ziet waar het in de film over moet gaan: de worsteling van iedereen. De patiënt, de omstanders, de dokter. Het is een scène die je niet kan verzinnen en die je nooit met zo’n intensiteit kunt opnemen als het niet daadwerkelijk aan de hand zou zijn. Dat maakt het opnemen soms moeilijk, maar ook heel spannend.’
Zie je er tegenop als jullie een draaidag hebben?
‘Hangt van het onderwerp af.’
Ik kan me voorstellen dat jullie een scène gaan opnemen over jullie begrafenis. Is dat moeilijk?
‘We hebben een scène opgenomen over mijn kist. Van tevoren heb ik gezegd: “Wat er ook gebeurt, die kist komt niet hier in huis. Dat wil ik niet.” We hebben dat dus ergens anders op IJburg opgenomen, in de wind. Maar de kar met de kist kwam vast te zitten, en George moest met zijn grote auto komen om ‘m los te trekken. En toen kwam een van mijn kinderen mee. Daar schrok ik van. Maar zij pakte de deksel en ging ermee van de heuvels afglijden. Zo goed. Ze vond het machtig mooi. Ach, het is ook prima zo, dacht ik toen. Het begon heel hard te regenen, moest die kist toch even hier voor de deur onder het afdakje komen te staan. Was toch wel weer een lastig moment, een kist die voor je deur staat.’
Heb je altijd weer de energie om dingen te verzinnen, te gaan creëren?
‘Kijk, als ik het toe zou laten, zat ik ook in zak en as. Want hoeveel liefde, toewijding en creativiteit ik van anderen ook krijg om die film te maken, de essentie is dat ik dit proces helemaal alleen moet doorstaan. Daarom neem ik ook een dagboek op met een Flip-camera. Ik deel heel veel met mijn zussen in de film, maar de allermoeilijkste dingen leg ik zelf, in mijn eentje vast. Want die zijn bijna ondeelbaar. Zoals je uiteindelijk ook alleen doodgaat. Ik ben me er heel erg van bewust dat dat zal gaan gebeuren. De weg ernaartoe wil ik in de hand hebben en vormgeven, zodat ik en de anderen er nog enig plezier aan beleven.’
Die dagboekfragmenten, kennen die paniek of verdriet?
‘Allebei. En de intense eenzaamheid, die probeer ik ook te laten zien. Het gaat ook om fysieke dingen. Mijn lichaam, je ziet het niet omdat het onder kleren verborgen is, is één groot litteken.’
Weet je waar het heen moet met de film?
‘We zijn er met heel veel enthousiasme en zonder geld aan begonnen. Inmiddels hebben we geld gekregen, van de VPRO, het CoBo-fonds en het Filmfonds. Dat is fijn, maar het schept ook verwachtingen, want nu zullen we aan het eind van de rit hoe dan ook een volwaardige speelfilm af moeten leveren. Dus we hebben een vorm verzonnen waardoor de losse scènes die we hebben opgenomen, in een verhaal passen. Maar ik weet niet hoe ver ik zal gaan. Of ik tot het gaatje zal gaan.’
Wat is het gaatje?
‘Dat ik doodga. Die beslissing schuif ik voor me uit, want ik weet niet of ik dat, als het zo ver is, in de film wil als mijn personage Muis. Ik moet er op dit moment niet aan denken. Het idee erover verandert ook steeds in mijn hoofd, ik verzin alsmaar andere eindscènes voor de film. Voor mij blijft de grote vraag: waarom? Ik zou willen dat er een God was aan wie ik zou kunnen vragen wat wij, vrouwen, verkeerd hebben gedaan, waarom zo veel vrouwen deze ziekte krijgen. Ben ik te ambitieus geweest? Te vroeg aan de pil gegaan? Had ik die schoolmelk niet moeten drinken?’
Het lijkt me toch lastig om een film te maken waarbij je niet weet naar welk einde je toewerkt.
‘Dat is het ook. We kunnen er nog een jaar mee bezig zijn, of twee jaar, het kan morgen afgelopen zijn. Ik begin nu weer aan een zware chemo, als die niet aanslaat, moeten we haast maken. Of dan is het wat het nu is. Maar dat is ook precies wat we laten zien, dat je alsmaar, in dat grillige proces van de ziekte, keuzes moet maken. Er komt een moment dat ik op bed kom te liggen, en er niet meer uit kom. Dat ik aan het laatste bedrijf begin. Daar ben ik bang voor.’
Ik snap dat je daar bang voor bent omdat je niet dood wilt, maar misschien ook omdat je denkt: Die film moet nog af.
‘Dat wil ik niet laten meespelen. Dan wordt de druk zo groot.’
Maar zo’n film wordt ook iets heel reëels, ik kan me voorstellen dat je die hoe dan ook af wilt maken.
‘Zo werkt het wel natuurlijk. Toen mijn vader ziek was verzon hij telkens weer nieuwe redenen om niet dood te gaan. Dan ging er weer een kind trouwen, of er was iemand zwanger. Dat heeft hem heel lang op de been gehouden. Dan is een mens blijkbaar heel sterk, je kan dan beslissen om niet te gaan. Totdat je werkelijk helemaal op bent.’
Eigenlijk heb je momenteel twee levens: één in het echt en één in de film.
‘Dat is heel bevrijdend. Want na zo’n draaidag lig ik uitgeput maar intens tevreden, met een big smile op m’n bed. Tevreden over wat er allemaal gebeurd is op die dag, wat we allemaal met elkaar gedeeld hebben. Wat we ontdekt hebben.’
Je bent het ultieme kunstwerk aan het maken.
‘Maar het is ook heel eng. Voor mezelf, voor de anderen ook. Het raakt heel diep.’
Het lijkt mij een indrukwekkende manier om afscheid te nemen.
‘Dat vind ik juist ook zo moeilijk, dat ik steeds meer afscheid neem. Ik danste bijvoorbeeld heel graag, daar hebben we ook een scène over opgenomen. In de studio zie je mij een salsa dansen en fysiek kan ik het niet meer. Dus eigenlijk zie je mij, vrij letterlijk, stikken. Het deed zo’n pijn. Ik kon het ook maar één keer opnemen. Onuitstaanbaar. Op het allerlaatst zie je mij mezelf nog oprichten, met een laatste restje energie, en dan, boef, breekt dat lijf. Het is een prachtige scène. Maar heel moeilijk om terug te zien. Het was mijn afscheid van dansen. Het is een scène die ik amper terug kan kijken.’
Aan de ene kant ben je vervuld van verdriet omdat je niet meer kunt dansen, aan de andere kant met tevredenheid omdat je een prachtige scène hebt opgenomen.
‘Zo maken we die film. En zo is mijn leven momenteel.’
We laten geen glamour en glitter zien. Geen wedstrijd. Of kanker als topsport. Maar “het andere gezicht” van omgaan met kanker en kanker-patiënten. Hoe je het zinloze zin kunt geven. Herkenbaar, humorvol en realistisch.
BROZER is een productie van Topkapi Films en PRPL in coproductie met de VPRO en HUMAN, met steun van het Nederlands Filmfonds en donateurs van de Stichting Ongeremd Delen.